ZINGEVING

MIJN ZINGEVING AAN HET LEVEN                                  08.01.2016

Ik geef er de voorkeur aan, mezelf eerst ondubbelzinnig te definiëren: ik ben bewust atheïst sinds ik mij in september 1965 in mijn lerarenopleiding liet inschrijven met als keuzevak niet-confessionele moraal. Ik heb er vervolgens in november 1979 expliciet voor gekozen om mijn verdere levensinvulling vorm te geven als bewogen en betrokken vrijmetselaar. Ik maak van die beleving van de vrijmetselarij geen ‘amalgaam’ tussen beide omdat zij m.i. niets met elkaar te maken hebben. Mijn atheïsme is mijn levensbeschouwing en behoort tot mijn persoonlijke filosofische overtuiging; mijn vrijmetselaar-zijn plaatst mij als Mens tussen mijn mede-Mensen. Elke vorm van fundamentalisme, het blindelings in koor zingen van gelijk welk maçonniek ‘credo’ of het lanceren van de strijdkreet van eender welk militantisme, beschouw ik als nefast. De vrijmetselarij heeft niet de minste behoefte aan alsmaar nieuwe ‘kapers’ die haar infecteren met dingen die haar vreemd zijn en die haar missie, mensen meer Mens te laten worden, ondergraven. Hopelijk slagen eminente denkers en bewogen vrijmetselaren erin haar op haar hoofdspoorlijn te houden.

Ik distantieer mij resoluut van diverse vormen van drammerigheid en hoop er mij in mijn resterende levenstijd ver van weg te kunnen en blijven houden. Ik heb mijn vierkante meter en ga waarvoor ik sta, maar ik breng vanuit mijn gehechtheid aan de vrije meningsuiting wederkerig respect op voor andere vierkante meters. Zelf overtuigd atheïst zijnde, kan ik alle respect en waardering opbrengen voor mijn medemens die een of ander geloof belijdt waarvan hij of zij evenzeer doordrongen is als ik door mijn atheïsme. Ik ben er fier over doorheen mijn ganse leven zo’n rijke en verrijkende diversiteit van mensen-Vrienden met de grootst mogelijke verscheidenheid aan levensbeschouwelijke, filosofische, maatschappelijke en andere opvattingen om mij heen te weten. Ik koester deze rijkdom dan ook als een humanitair kleinood. Binnen deze krijtlijnen ontwikkel ik hierna gaarne mijn gedachten over de zin van het leven in wisselwerking met de hedendaagse vrijmetselarij.

Uiteraard zal ik hier geen gedachtegang ontplooien die de zingeving van de mens in handen legt van het geloof in een opperwezen of die het aan een bovennatuurlijk wezen overlaat om een zingevingboodschap te formuleren. ‘Op uzelf komt het aan’ is de kern van mijn overtuiging. De vrijmetselarij vormt daarbij wel een multidimensioneel en inspirerend kader maar reikt zelf geen specifieke antwoorden aan, laat staan concrete actiemiddelen voor individueel noch maatschappelijk functioneren. Ik kies voor mijn reflectie een tweeledige benadering en voeg daar dan een derde, maçonnieke invalshoek aan toe.

GETUIGEFOTO


DE ZIN VAN HET LEVEN VANUIT HET INDIVIDU NAAR ZICHZELF TOE

Als mens bestaat de zin van het leven volgens mij erin in te gaan op de uitnodiging die het leven in zich draagt om zijn/haar sociale, fysische, intellectuele mogelijkheden optimaal te ontwikkelen. Dat is mijn opvatting die voor een groot gedeelte een verantwoordelijkheid op de schouders van het individu legt maar die tezelfdertijd het andere deel van deze verantwoordelijkheid in handen geeft van zowel ouders als maatschappij. Maar ook anarchisten kunnen wat dit betreft hun punt maken door te stellen dat niemand kan verplicht worden op zo’n uitnodiging in te gaan.

Het pasgeboren kind kan dan wel tal van mogelijkheden in zich dragen maar opvoeding en onderwijs moeten doorheen zijn opgroeiproces deze persoonsontwikkeling op gang brengen, ze fasegewijs uitbouwen, begeleiden en ondersteunen. Een kind ontwikkelt zich niet uit zichzelf maar is hooguit ontvankelijk voor de prikkels die het onderschept. Het creëren – inclusief de mogelijkheid daartoe scheppen – van die prikkels is m.i. een grote uitdaging: onderontwikkeling zowel van een maatschappij als van individuen heeft een fenomenale invloed op deze ontplooiingskansen. Culturele achterstand maar ook een om zich heen slaande ‘ver-markt-ing’ en bijhorende politieke modellen en strategieën bedreigen constant en wereldwijd de ontwikkelingskansen van individuen of proberen er althans met wisselend succes vat op te krijgen. Niet elk politiek, filosofisch, religieus maatschappijconcept biedt de medemens evenveel kansen. Soms zijn die voorbehouden aan bepaalde bevolkingslagen, soms enkel aan een ‘elite’ in de sociologische betekenis van het woord. Het is dus gevaarlijk veralgemenend aan het filosoferen te slaan en allerlei idealiserende ideetjes te spuien die een simpele toetsing met de dagdagelijkse werkelijkheid niet doorstaan.

De zich geleidelijk aan verzelfstandigende jonge mens zou hoe langer hoe meer de zeggenschap inclusief de bijhorende verantwoordelijkheid over zijn verdere ontwikkeling in eigen handen moeten krijgen.  Althans theoretisch want er zijn ook de psychisch, fysisch ‘gehandicapte’ jongeren, het weeskind, de duizenden kindbruidjes, de verstoteling net zoals de opgroeiende kleuter die reeds vanaf zijn tweede levensjaar voor het flikkerend televisiescherm werd groot gebracht terwijl zijn ouders constant met zichzelf bezig waren …

Ik pleit dus voor omzichtigheid in het opstellen, omgaan en toepassen van idealiserende opvattingen en theoretische modellen. We hebben de ‘verdomde’ plicht een en ander tegen een wisselende achtergrond van omstandigheden, omgevingsfactoren, tijdselementen e.d.m. te evalueren. Soms geval per geval, soms groepsgewijs. De cruciale betekenis van opvoeding, onderwijs en vorming is niet te onderschatten, de krachten die op dit trio (nature, culture, nurture) kunnen inwerken evenmin: geografisch, politiek, religieus, filosofisch, … Het emancipatorisch elan is uitermate ongelijk verdeeld: er zijn procentueel meer kansen dat men buiten de prijzen valt dan dat men geluk heeft. De mooie volzinnen die op het spreekgestoelte of in persmededelingen van internationale instituties, congressen, actieplatformen, organisaties worden geformuleerd, hebben al te dikwijls een beangstigend beperkte en tezelfdertijd relatieve waarde.

Dit emancipatiemodel – nota bene een model naast andere – staat m.i. lijnrecht tegenover twee bedreigingen: de ene uit de hoek van de mondiale commercialisering, de andere vanwege het machtsstreven van wie of wat dan ook. In beide gevallen staan deze belangen haaks op die van individuele of collectieve emancipatie die finaal eerder als een bedreiging, als een in te tomen factor worden aangezien. Wie zich braafjes laat leiden naar waar economische, politieke, religieuze machthebbers het gaarne hebben, wordt geleefd volgens een andere agenda dan die van effectieve eigen prioriteiten.

De zin van het leven zou in handen moeten liggen van de geëmancipeerde Mens maar het is m.i. simplistisch om ervan uit te gaan dat dit ook altijd en overal zo is. We bevinden ons wereldwijd eerder in een situatie waarin het tegendeel het geval is. De wereldwijde ‘verrechtsing’ stelt verlichtings- en andere waarden, emanciperende tendensen, kortom een kritisch en onafhankelijk elan op niet te onderschatten wijze permanent onder druk, daarbij soms letterlijk geholpen door een indrukwekkend en goed uitgerust politioneel apparaat dat er zo nodig genadeloos de beuk in zet. Er zijn – gelukkig maar – wereldwijd evenwel een aantal emancipatorische krachten aanwezig en het is onze taak deze aan te wakkeren, te bevorderen, te ondersteunen. Vrijmetselaren zouden zich hierin dienen te onderscheiden omdat het maçonnieke project in de eerste plaats een bij uitstek emancipatorisch project is, dat erop gericht is middels een uitgebalanceerd geheel van ‘praktijken’, mensen meer Mens te laten worden. Wie vrijmetselarij herleidt tot een vormelijk ‘spel’ ontneemt haar evenwel deze emancipatorische dimensie en vermoordt haar i.p.v. haar toe te laten het beste van zichzelf boven te halen. Zodoende pleegt hij of zij een broedermoord die verraadt dat de pleger de initiatieke uitnodiging niet heeft begrepen. Dit geldt – bij wijze van vergelijking – echter evenzeer voor onderwijssystemen, filosofische concepten, religies e.d.m. als voor een scoutgroep, een vakbeweging, een levensbeschouwelijke gemeenschap, … en toont aan dat de zin van het leven o.m. kan liggen in het opnemen van verantwoordelijkheid zowel t.a.v. zichzelf als t.a.v. de mede-Mens.

Het is dus best oppassen met idealiseren en generaliseren, ook al is het juist daarin dat we soms zo knap zijn. De zin van het leven bestaat er alvast in om onze gedachten en opvattingen omzichtig en zorgvuldig op te bouwen en er behoedzaam mee om te springen door o.m. niet voorbij te gaan aan het belang van de nuance. Net zoals zingeving naar onszelf toe impliceert dat wij ook anderen helpen deze krachten in zichzelf te vinden, te ontplooien en verder door te geven. Eerst zelf hefboom van het eigen bestaan worden om vervolgens steunpunt te bieden aan de hefbomen van anderen …

HUGOBRUGGE


DE ZIN VAN HET LEVEN VANUIT HET INDIVIDU NAAR DE ANDER TOE

Als (atheïstisch) vrijmetselaar vul ik het symbool van de Opperbouwmeester van het Heelal in met ‘de kracht die mensen drijft om Mens proberen te zijn en die hen over hun diversiteit heen tezelfdertijd tracht zich met elkaar te verbinden’. In deze omschrijving zit niet enkel een stuwende kracht, een ‘motor’ maar evenzeer twee doelstellingen nl. mens zijn en mensen verbinden. Let ook op de twee ‘werk-woorden’: proberen en trachten. Evenals op de notie van de menselijke diversiteit.

Daar kan je flink mee aan de slag! Wat is de zin van het leven anders dan het voluit gas geven opdat deze kracht, deze motor van het bestaan, zich op zijn volle sterkte doorheen een mensenleven zou kunnen manifesteren? De eerste dimensie waarbij mensen proberen meer Mens te zijn, heb ik in het voorgaande deel ontwikkeld, nu wil ik gaarne verder ingaan op die tweede, m.i. essentiële dimensie waarin ‘mensen over hun diversiteit heen alsmaar pogingen ontwikkelen zich met elkaar te verbinden’.

Een simpele maar dwingende voortplantingskwestie brengt mensenkoppels samen voor meer dan een directe en kortstondige copulatie. Antropologen hebben dit grondig uitgespit en kunnen omstandig toelichten hoe rondtrekkende jagers-verzamelaars niet enkel koppels maar ook kleine gemeenschappen, later stammen, nederzettingen enzovoort vormden. Het is daarbij fascinerend vast te stellen dat naast variaties, er zich evenzeer een gemeenschappelijk grondpatroon in deze ontwikkeling voordeed: of je in de poolgebieden, in het Afrikaanse regenwoud, op Zuid-Amerikaanse hoogvlakten of op Aziatische eilanden je onderzoek doorvoert, toch zijn er verrassende overeenkomsten in het menselijk sociaal gedragspatroon aan te geven. Vermits elk van die volkeren zijn eigen interpretatie van een god of goden heeft, kan er van een centraal aansturend opperwezen moeilijk sprake zijn. En toch is er ‘iets’ waardoor mensen elkaar opzoeken, vinden, samenleven waarbij zowel de mogelijkheid van min of meer vreedzame co-existentie als van periodieke oorlogsvoering open ligt. Net zoals het koppel dat elkaar jarenlang al minnend een hemel van genot in joeg, zich geleidelijk aan (of plots) naar het leven begint te staan en in de rechtbank een vechtscheiding eerste klasse in beweging zet. Of elkaar thuis met een keukenmes of de hamer uit de gereedschapskist een jaap van jewelste geeft.

De mens omarmt zijn medemens evengoed als hij hem of haar in een wurggreep kan nemen. Die ambivalentie, die tweestrijd, die bipolariteit mag men nooit uit het oog verliezen. Ze kan alvast twee, meestal meerdere richtingen uit. Wie ervoor kiest om zin te geven aan zijn of haar leven, is zich daar best bewust van. De Ander kan zowel als een begeesterende uitdaging of als een beangstigende bedreiging maar ook als een uit te roeien kwaad worden ervaren. Ik schreef wel ‘worden ervaren’ wat niet betekent dat dit in werkelijkheid ook zo is of hoeft te zijn!

Ik hou erg veel van de notie ‘vakmanschap is meesterschap’ waarrond bierbrouwer Grolsch ooit een promotiecampagne bouwde. Het mensenleven als voortdurend streven naar Meesterschap. Meesterschap in het Mens-zijn. De zelfstandige Mens als eigen zingever, die even goed kan en mag tot het besluit komen dat het leven een louter toevallig gebeuren is zonder enige finaliteit. Zowel naar zichzelf toe maar ook in zijn relatie tot de Ander. De Ander tegemoet treden en hem of haar erkennen in het mens-zijn, vrij van angst, achterdocht, meerder- of minderwaardigheid, machtsstreven, verborgen agenda’s maar in volle wederkerig respect, in de verrijkende waarde van het verschil. Voor dit menselijk Meesterschap bestaat geen opleiding, enkel een zoektocht vol struikelblokken maar ook met mooie vergezichten.

Ik stelde het reeds bij het vorig punt van mijn beschouwing: het is – helaas – niet iedereen gegund de volle verantwoordelijkheid voor het eigen bestaan op te nemen. Het is dan ook een essentiële taak van elk van ons die wel in die luxe toestand verkeren, hulp en bijstand te verlenen aan de Ander, zo nodig zijn verdediging op te nemen, aangedaan onrecht te bevechten, intriges bloot te leggen, machtigen te doen struikelen. Het is een elementaire plicht van elke burger niet enkel gehoorzaam te zijn waar het aangewezen is maar ook daar waar nodig zich ongehoorzaam op te stellen, de stem te verheffen, desnoods het verzet op gang te brengen. Maatschappelijke verantwoordelijkheid in de brede waaier van haar actieterreinen en -methoden, doelgericht en weloverwogen verzet zijn elementair in de zingeving van elk mensenleven, maken er m.i. inherent deel van uit. Vrijmetselaar of niet, er is geen ontkomen aan!

Wie als ‘Mens tussen zijn mede-Mensen’ een plaats wil innemen, moet a.h.w. deze aangegeven hoofdletters zelf verdienen. Dat kan maar op één manier: er zich levenslang voor inzetten, het beste uit zichzelf bovenhalen, minzaam maar beslist op doel afstevenen, tot het uiterste gaan maar ook op gezette tijden halt houden om zichzelf en zijn handelwijze in vraag te stellen. Niet als Einzelgänger maar in volle solidariteit met die mede-Mens. Dat is voor mij de zin van het leven: weinig meer maar zéker nooit iets minder.

HUGO - BRUGGE 07.08.2007d


DE ZIN VAN DE VRIJMETSELARIJ IN DIT VERBAND

In haar intentie ‘de mens meer Mens te laten worden’ en hem/haar vervolgens ‘als Mens tussen de mede-Mensen’ te laten functioneren, biedt de vrijmetselarij aan hen die dit nodig menen te hebben, een ‘zingevend’ project aan dat in eerste instantie een emancipatorische functie vervult, zowel naar de geïnitieerde als naar de maatschappij toe. De geïnitieerde sluit zich niet op in haar/zijn tempelcomplex maar verlaat dit langs de westerpoort om in de wereld zijn/haar plaats in te nemen en uitstraling te geven van de waarden en inzichten die hij/zij in zichzelf tot ontwikkeling heeft gebracht.

Niet iedereen komt daarvoor in aanmerking. De rekruteringsprocedure wil zorgvuldig speuren naar initieerbare burgers, m.a.w. naar individuen die vragen stellen, die zoekende zijn maar die tezelfdertijd de noodzakelijke sporen van openheid vertonen die hen geschikt maken te ontvangen, aangereikte elementen te integreren en zo meer mens te worden. Wie met gunstig gevolg uit deze onderzoeksfase en door zijn toekomstige mede-ingewijden aanvaard wordt, zal door opeenvolgende initiaties die in een specifieke symbooltaal zijn uitgewerkt (leerling, gezel en meester) maar ook door symbolische prikkels uitgenodigd worden aan zichzelf te arbeiden om vervolgens zijn plaats in de broederketen in te nemen. De vele ontmoetingen met reeds ingewijden en het stappenplan van een gerichte socialisering, ondersteunen dit ‘individueel vormingsproces in groepsverband’. De loge is een plaats waar men door niet-oppervlakkig contact met anderen zijn eigen wereldbeeld kan toetsen of desnoods bijstellen. Ze is tezelfdertijd een plaats voor serene bezinning en geen vluchtheuvel voor wereldvreemde dagdromerij: bouwstukken (= voordrachten) allerhande brengen een breed spectrum aan filosofische, symbolische, ethische, maatschappelijke en andere thema’s onder de aandacht van de aanwezigen die leren luisteren naar soms tegengestelde, soms gelijkgestemde opvattingen van anderen, en dit verder compareren met het eigen inzicht dat vervolgens al dan niet kan bijgesteld worden. Het cluster van deze vijf elementen (rekrutering, initiatie, ontmoeting, socialisatie en inhoudelijke invulling)  en de mate waarin zij onderling in harmonische verhouding gebracht worden, geeft m.i. de specificiteit van het ingewijd-zijn als een continu en intensief proces weer.

De vrijmetselarij zegt m.a.w. niets over de zin van het leven maar nodigt de ingewijde uit daar zelf over na te denken, daaraan te werken en voor zichzelf aan zingeving te doen indien zoiets gewenst, maar niet verplicht wordt. Men zou kunnen zeggen dat aan attitudevorming wordt gearbeid maar niet aan het eventuele resultaat van die attitudes: vrijmetselarij hoort haar ingewijden een context, een prikkelend referentiekader te bieden tezamen met de permanente en zich alsmaar herhalende uitnodiging daar ‘iets’ mee te doen, het aan haar adepten overlatend hieraan concrete invulling te geven.

Wat is er nog mooier, nog meer bevrijdend dan zelf op zoek te mogen en te kunnen gaan naar niet dé – al dan niet voorgeschreven – zin van het leven maar naar een eigen invulling ervan ?

 

Hugo DE CNODDER, Brugge 8 januari 2016.